Brora, verdere geschiedenis ...
Enige tijd later - de derde huurder George Lawson had nu de leiding - bezocht Alfred Barnard de distilleerderij voor zijn boek 'The Whisky Distilleries of the United Kingdom'. De distilleerderij was kort daarvoor uitgebreid gerenoveerd en verbouwd en de productiecapaciteit was verhoogd. Er waren toen drie opslagruimtes voor gerst en twee moutvloeren, een met een stenen weekvat en een ander van ijzer. De moutdrogerij was kort daarvoor vernieuwd en er werd alleen turf gebruikt om de groene mout te drogen. Bewegende onderdelen zoals de moutmolen, pompen en koelventilatoren werden nu aangedreven door een watermolen. De fermentatieruimte bevatte vier fermentatievaten, elk met een capaciteit van 13.500 liter. De twee distilleerketels waren net geïnstalleerd. Helaas werd de capaciteit van de ketels niet vermeld, maar we kunnen aannemen dat ze groter waren dan hun voorgangers. In deze periode werd er meer dan 90.000 liter alcohol per jaar geproduceerd.
In 1896 kwam er een einde aan de pacht toen de vierde hertog van Sutherland besloot de distilleerderij te verkopen aan James Ainslie, een whiskyblender uit Leith, en John Risk van distilleerderij Banker bij Bonnybridge. De nieuwe eigenaren hadden 'Clynelish' duidelijk gekocht vanwege de goede reputatie en de hoge prijs waarvoor het verkocht werd. De distilleerderij werd afgebroken op een whiskypakhuis na, en in 1896 en 1897 werd een compleet nieuwe distilleerderij gebouwd om meer te produceren. Er werden onder andere een kanaal en een reservoir gegraven zodat er stromend water doorheen kon stromen om een watermolen en een dynamo aan te drijven. De watermolen dreef de bewegende onderdelen in de distilleerderij aan en de dynamo wekte elektriciteit op om de distilleerderij te verlichten, waardoor er langer kon worden gewerkt, vooral in de winter. In het ene pakhuis dat nog overeind stond, werd de whisky gerijpt die tussen 1870 en 1896 werd geproduceerd.